Oudere periodieken

Oudere Periodieken
 

Dit is een voorbeeld van  één onzer oudere  periodieken…..

PERIODIEK FILOSOFIE   21

FILOSOFISCHE KRING HOEKSCHE WAARD

FEBRUARI-MAART 2008

De Periodiek filosofie is een cultuurfilosofisch georiënteerd tijdschrift bestemd voor de leden van de Filosofische Kring Hoeksche Waardr EN VERDERE BELANGSTELLENDEN.

Emailadres redactie: fam.lamers@online.nl   tel. 010 4191527  voorheen j.n.pijnaker.

Eventuele tekst graag in te zenden met lettertype Times New Roman en met grootte 11.


Voorwoord

Inhoud.

-Mensbeelden bij Sperna Weiland

-Erasmus en Mevlana Rumi

-Bas Heijne en de Nederlandse identiteit.

-De God van Cicero en Paul Delfgaauw.

-Pim van Lommel en oneindig bewustzijn.

-Newton, de natuur, haar wetten en  haar (mogelijk?) sensorium.

 

“A thankful heart is not only the greatest virtue, but the parent of all the other virtues.” ( Cicero 106-43 .v.)

 

Voorwoord

 

Zeer gewaardeerde kringleden,

 

Zoals in de vorige Periodiek nr. 20 reeds was aangekondigd door Hans Pijnaker, oprichter en hoofdredacteur  van deze Periodiek, heeft hij  de redactie overgelaten  aan ons als andere  kringleden. Dit deed  hij  in de stille hoop dat wij de “groepsbindende functie” van deze periodiek in ere blijven houden. Hij heeft, zoals hij het zelf zegt: “als een tractor, louter  voor zijn plezier, destijds de kar getrokken.” Een  klein netwerkje van gelijkgestemden zag hij van grote waarde in een geïndividualiseerde  maatschappij.

In  het Brabantse Moergestel zal Hans, nu uitgerust met vele filosofische inzichten, zich blijven verdiepen in “de bronnen van het Zelf ”. In zijn jarenlange  praktijk in de psychiatrie ontmoette hij de menselijk  ziel  in  haar vele uitingsvormen. Het ‘Zelf’ is een gebied waarin  zowel harmonie als chaos kan heersen. In zijn psycho-therapeutische praktijk ontmoette hij frustratie,  verwarring, geweld, opvoedingsproblemen,  geestelijke en sociale disharmonie. Maar  buiten de psychiatrie, ook in  het zo democratisch en gereguleerd lijkende Nederland, heeft het  ‘Zelf’ maar al te vaak moeite met zichzelf en andere  Zelven. Filosofie, liefde voor een wijsheid die de ‘eigen-wijsheid’ overtreft, is waarmee wij hier al sedert een jaar of acht in de Hoeksche waard serieus mee bezig zijn. Dit doen wij aan de hand van vele eeuwen Oosterse en Westerse  Wijsbegeerte  in het licht van onze eigen achtergronden en ervaringen.

 

Wat is nu toch dat ‘Zelf’ en kan men wel spreken over bronnen daarvan? Wordt het ‘Zelf ’ gedreven door  behoudsdrang, endeavour zou Hobbes zeggen, of conatus in termen van Spinoza? Of is haar drijfveer soms gemeenschapszin, oikeosis, zoals o.a. Cicero en Hugo de Groot meenden. Is het ongebreidelde zucht naar genot of is het de mogelijkheid tot redelijke inzicht?  Is het ‘Zelf’ blinde doelloze wil of  wil tot macht. Kan ons ‘Zelf’ wel vertrouwen op de zintuigen en/of de rede van zichZelf? Is ons diepste wezen misschien een resultaat van  socialisatie?   Het kan ook zijn dat ons Zelf  zonder Ander Zelf geen Zelf kan zijn, of wellicht is het  één van de oneindig vele  manifestaties van een complex Universum, precies zoals elk ander Zelf.

“Ken Uzelve”, een  onderzoek dus  naar het wel of niet bestaanbaar zijn van ‘bron(nen) van het Zelf’, is een eeuwenoude filosofische arbeid, die ook vandaag nog ons leven kan verrijken en verdiepen.

 

Dus, waarde kringleden, deze eerste Periodiek zonder Hans, zie ik dan maar als een verrijking en neem de arbeid met plezier op me.  Intussen  natuurlijk innig hopend op medewerking van de andere groepsleden die door inzenden van enig kopij kunnen bijdragen aan het gestadig  voortrijden van de in beweging  gezette kar. Intussen heeft Hans Pijnaker  toegezegd zo nu en dan kopij op te sturen en regelmatig van zich te doen horen. In Brabant is hij  van plan een filosofische kring op te gaan zetten. Grote kans dat men aldaar, even als wij, gaat genieten van zijn geestdrift en ernst, zijn humor en  bovenal zijn  oprechte  liefde voor een wijsheid, waarvan hij  weet die niet  in pacht te hebben maar  als een echte wijsgeer vol respect al zoekende tracht naderbij te komen.

 

 Inhoud.

 

Ten eerste refereer ik in deze Periodiek aan de vorige uitgave. Daarin werd verwerkt de inleiding van een boek  van  J. Sperna Weiland. Hieruit klinkt   enige triestheid over de oogst van  25 eeuwen filosofie maar tevens ook de hoop dat mensen elkaar ooit als (mede)mensen kunnen (h)erkennen.

Ten tweede  over Erasmus(1469-1536) en Rumi(1207-1472). In Rotterdamse kringen is er hoop dat de inzichten van dit tweetal orde kan scheppen in de huidige verwarring omtrent  integratie en cultuur-identiteit..

Ten derde een verslag handelend over diezelfde verwarrring rond de status van nationale identiteit.

Ten vierde wil ik tussendoor aandacht vragen voor de min of meer  Platoons/Stoïcijnse visie van Cicero (106-43 v.Chr) op ons Zelf, en wel als beschouwer en bewonderaar van de Rede die ons Zelf  doet ZIJN.

Ten vijfde een dagblad-interview  met een wijsgerige geaarde   eigentijdse cardioloog. Een praktijk- man die aan de hand van psychische ervaringen  van patienten  en wetenschappelijke  inzichten in de moderne   mathematische-fysica  een mensbeeld naar voren brengt, dat  ons niet geheel onbekend voorkomst na onze reis door de Oosterse en Westerse wijsbegeerte.

Ten zesde, en laatste, een citaat van de bekende  natuur-en wiskundige Isaac Newton(1643-1727). We zien dat hij zich afvroeg  of de bronnen van ons Zelf, in zekere zin Zelfkennis Zijn.

 

Welnu, veel lees en denkgenoegen……

Ik wacht met spanning jullie commentaar af ….en  bovendien  ook jullie kopij.

 

Ida C.J. Lamers-Versteeg, Filosofische  Kring Hoeksche Waard.

 

Mensbeelden bij Sperna Weiland.

 

In de vorige periodiek werd   o.a. aandacht gegeven aan het boek De mens in de filosofie van de  twintigste eeuw(Aula 1999) door  de Rotterdamse wijsgerig anthropoloog Prof. J. Sperna Weiland.

Hierin komt naar voren dat sedert  vele eeuwen de mens op zeer veel verschillende wijzen over zich Zelf heeft gedacht.

De mens heeft zichzelf gezien als o.a. een redelijk wezen, een creatief scheppend wezen, een hoeder, onderwerper of beheerder van zijn medewezens. Soms voelde men zich gevangene van het lichaam, soms genoot men met volle teugen van dit lichaam. Soms voelde men zich nederig en afhankelijk, maar vaak ook hoogmoedig en autonoom. Er waren situaties waarin men zich tevreden wist, maar meestal  werd innerlijke vrede door angst of  verlangens hevig verstoord. De mens maakte vele beelden van zichzelf en ook van zijn bronnen. Volgens Sperna Weiland zien mensen zichzelf in de spiegel van hun eigen mensbeeld. Mensen gedragen zich jegens zichzelf, anderen en hun omgeving dan ook conform hun zelfbeeld.  Voor je het weet  kan dit leiden tot twist,  oorlog en  vernietiging.

Of men het wil of niet, iedereen heeft wel een beeld van zichzelf, hetzij vaag of juist   vastomlijnd.

 

Tijdens de filosofie van de  twintigste eeuw, hebben vele mensbeelden elkaar opgevolgd. Verschillende modes hebben elkaar afgewisseld. Relativisme heeft velen zich “Hauslosig”  doen voelen. Het ziet er naar uit dat de filosofie thans achter gebleven is met een berg ‘gebroken mensbeelden’. Heeft het nog zin te verder te  zoeken naar een  mensbeeld dat niet aan mode onderhevig is maar onze diepste essentie helder maakt?  Is er iets  essentieels dat mensen gemeenschappelijk  hebben?  Is er iets dat ons allen raakt? Zoals   onze verhouding tot onszelf, onze medemensen, ons leefmilieu  en ons eindige  bestaan in een niet begrensd te denken Universum?

 

Is zoeken naar redelijke inzichten en bevredigende  antwoorden onzinnig? Geeft een hernieuwd  ecclectisch bijeen garen van brokstukken niet nog meer brokken?  Moeten we dit soort  pogingen   belachelijk achten? Of is het mogelijk om toch nog, in het licht van oude en nieuwe kennis, iets  gemeenschappelijks  te ontwaren, iets dat ons bindt?

 

Erasmus (1467-1536) en Mevlana Rumi (1207-1273)

 

Op 17 december 2007 woonde een tweetal van onze groep in het Rotterdamse Historisch museum een symposium bij dat werd georganiseerd door Studium Generale, Islam & dialoog en Time Media Group. Hierbij werd onderzocht in welke mate wij in onze eigentijdse situatie nog iets zouden kunnen leren van deze twee zo geheel verschillende geleerden. Erasmus, was een Christelijk theoloog, filoloog en Rumi een Islamitisch mysticus en dichter. Beiden mannen werden bekend om hun afkeer van geweld, onverdraagzaamheid en fanatisme, hun bekommernis met  de medemens en hun diepe verering voor de ‘Allerhoogste’. Zij streefden, elk in hun eigen werkgebied, naar zuivering van de  religieuze traditie waarin zij opgroeiden. Erasmus had  als Christen de grote waarde ingezien van voor-Christelijke teksten en Rumi begreep als Islamiet de grote waarde van voor-Islamitische  uitingen.  Beide voelden zich diep verbonden met “de Bronnen van het Zelf”, een religiositeit die men Universeel zou kunnen noemen. We horen Rumi  vertellen hoezeer ons hart is als een Tempel. Indien de deur gesloten is voor de Naaste, is deze dat eveneens voor de Allerhoogste.

Iets dergelijks horen we ook Erasmus zeggen in zijn Lof der Zotheid. Hij verwijt daar Paus, kardinalen en Christelijke vorsten hun gebrek aan liefde voor hun medemensen  en hun lege  rituele vroomheid.

Erasmus zag hoezeer de  hemellichamen hun onderlinge verbonden eeuwenlang in stand hielden en  betreurde  het dat mensen  onderling gesloten verbonden niet in ere hielden.

Rumi voelde een  alomvattend verband en trachtte zijn leerlingen dit verband te doen eerbiedigen in denken maar vooral in doen.

In onze tijd is er veel verwarring over religie en culturele  identiteit.   Een  werkelijk zinvolle dialoog  kan veel verheldering brengen en is zeer te wensen. De weg is er, al is deze uiterst  smal.

 

Bas Heijne en de Nederlandse identiteit.

 

Een vijftal van onze  kringleden bezochten de 5e Nutslezing, waar schrijver en journalist Bas Heijne een lezing hield over de Nederlandse identiteit. .

 

Verslag van de 5e Nutslezing   4 februari 2008 Arminiuskerk (bij Mus.Boymans) te Rotterdam.

Rond 1784 werd in Nederland door ds. Jan Nieuwenhuizen de Nutsstichting opgericht. Het was in een periode waarin voor de meerderheid geen onderwijs en geen medische verzorging nog bereikbaar was. Rond 1806, na het ontstaan van de z.g. eerste schoolwetten   werden Nutsscholen, Nutsbibliotheken en Nutsspaarbanken etc. opgericht.

 

De vraag of  er   kan worden gesproken over iets als de Nederlandse Identiteit is een vraag die onlangs veel stof deed opwaaiden, vooral na de uitspraak van Prinses Maxima in een rede gehouden door de WRR.(wetenschappelijke regerings- raad)

 

Reeds in 1934 stelde de historicus Huizinga dat de Identiteit van Nederland niet vanzelfsprekend bestaat, hoewel volgens een inscriptie te Haarlem de Nederlander vaderlandsliefde bezit, getrouw is en niet af wijkt.

 

Bas Heijne, geboren op 9 januari 1960, een kind der 70-er jaren dus., werd bekend o.a. door zijn vrij ironische artikelen in NRC, waarin hij zich afzette tegen   het z.g. post- modernistische niks en het fundamentalistische alles.   Heijne, als de man die het midden zoekt, citeert historicus Kosmann, die Nationale Identiteit vergeleek met een aangespoelde kwal op het strand. Een kwal kun je op afstand bekijken maar vooral niet aanraken.

 

Thans lijkt het wel alsof dit begrip Nationale Identiteit een obsessie is geworden. Zowel politici, schrijvers, en mediamakers  lieten een storm van protest horen nadat Prinses Maxima de Nederlandse Identiteit niet kon aantreffen. Ook de opmerking van Minister  Ella Vogelaar, die meende dat we eraan moeten wennen dat de Nederlandse Identiteit Chistelijk-Joods,-Humanistisch-Islamitische componenten in zich draagt, heeft heel wat in beweging gezet.

 

Velen klagen dat de Nederlanders hun eigen Historie hebben verwaarloosd, terwijl men de daden van Michiel de Ruyter als voorbeeld stelt. We moeten weer trots zijn en ophouden met onszelf te beschuldigen vanwege een niet geheel succesvolle integratiepoging.

 

De voortschrijdende globalisatie dwingt ons onszelf  opnieuw te beraden over de Nederlandse Identiteit.

Ook in omringende Westerse naties bestaat hetzelfde probleem, We zien enerzijds aggressieve reacties tegen   de post-moderne alles moet kunnen opvatting waardoor  anderzijds  de poorten wijd staan voor religieus fundamentalisme.

Vanuit andere landen wordt met extreme belangstelling echter gekeken naar het land van Ayaan, Anne Frank en van Gogh. Het land waarin nu het eens zo tolerante zelfbeeld aan gruzelen ligt.

 

Rond de 70er jaren, waarin Heijne opgroeide, heerste aversie en achterdocht tegen het begrip Nationalisme en iets als een EU-natiestaat. Als reactie op iets dat herinnerde aan koloniale hoogmoed en elitaire opvattingen geloofde men stellig in de zegeningen van een multicultuur. Maar achteraf bleek deze gratuiete zelfbeschuldiging een ijdele pose te zijn geweest.

 

In die tijd echter geloofden velen dat het omhelzen van immigranten-culturen onze eigen cultuur zou ontzuilen en uiteindelijk verrijken. Het kastenstelstel van voor de oorlog, zou de mens als mens bevrijden van vooroordelen. De betuttelende godsdiensten zouden gepasseerd stations zijn en kosmopolitisme een feit.

Vol zelfvertrouwen propageerde Nederland vrijheid voor het individu, abortus, euthanasie, het homohuwelijk.

De oude werkelijkheid, aan erosie onderhevig, werd zonder meer ingeruild voor een nieuwe toekomst waarin geen plaats meer zou zijn voor elitaire opvattingen en een ieder gelijkwaardig zou worden geacht.

 

Dit gevoel echter is nu voorbij. Er is erosie binnen de gemeenschap, juist door immigratie.

 

Volgens Heijne voelen veel Nederlanders voelen zich ‘bedonderd’ door waar zijzelf zo heilig in hebben geloofd.

De afkeer die er tussen groepen heerste had allang weg moeten zijn. De eens vriendelijk uitgestoken hand wordt bruut weggeslagen door de trotse zelfbewuste immigrant.

Het wereldburgerschap blijkt geen bevrijding maar een regelrecht bedreiging. Er heerst meer en meer angst voor de totalitaristische zijde van de Islam, die ons zo vredelievend werd voorgespiegeld. Er is angst om het verlies van de eigen cultuur. Een verlies waarover o.a. Paul Scheffer succesvol schrijft.

 

Er is nu een soort hybride samenleving ontstaan die vreemd en vijandig soms ons toeschijnt. Er heerst teleurstelling en er is een tendens tot het reanimeren van oude idealen.

Als mopperend op Nederland wil men weer Trots zijn op Nederland.

 

Voor het reageren op dit probleem is het zinnig de aard van de mens te kennen. Volgens Heijne is de aard van de mens een diep verlangen naar individuele vrijheid en tevens een verlangen naar gemeenschap..

Volgens de Ameriaanse auteur (Amartya Sen) van de boeken ” Identy and violence” en ”Illusion of destiny” is er een gezonde behoefte aan identiteit. Onderdrukking daarvan betekent ongezonde versterking daarvan.

 

Het verlangen naar identiteit moet niet worden onderdrukt maar wel de illusie van lotsbestemming.

Volgens Heijne is de hoop op Harmonie vervat in een meervoudige identiteit.

Men behoeft de eigen identiteit niet onder te brengen in enkelvoudige catgorieën.

Mensen zijn vrij tot het overstijgen van de paradox die eigenheid en veelvuldigheid schijnen..

 

Eigenheid sluit niet uit   een hiërarchie aan te brengen tussen aspecten daarvan.

Eigenheid is een vloeibaar begrip….je bent Nederlander, Europeaan, Wereldburger, man, mens,

Volgens de optimistische Heijne kan men kiezen voor gelaagdheid….eigenheid……

Na de lezing werd helaas een geen mogelijkheid geboden om vragen te stellen.

Dus bleven we met vele vragen achter, hetgeen ons aan het denken houdt.

Verslag door I.C.J. Lamers-Versteeg.

De God van Cicero en Paul Delfgaauw

Intelligent design is niet zo nieuw, Cicero (106-43 v. Chr.) schreef al in zijn werk ‘De Goden’:

“Wie zou de aanduiding ‘mens’ nog durven gebruiken voor iemand die bij het zien van zulke stabiele bewegingen van de hemel, zo’n vaste ordening van de sterren, zo’n hechte onderlinge samenhang van alles, domweg ontkent dat daar enige rede in schuilt?

Voor iemand die zegt dat toeval de enige oorzaak is van dingen die met zoveel wijsheid gedaan worden dat wij er met onze wijsheid helemaal niet bij kunnen? Als we iets zien bewegen door een bepaald mechaniek, zoals een planetarium, een uurwerk, of tal van andere dingen, dan twijfelen we er toch niet aan dat het een werk van de rede is?

Maar als we zien hoe de hemel zich continu voortbeweegt met adembenemende snelheid en zich uiterst regelmatig ronddraait, en zodoende de jaarlijkse opeenvolging de seizoenen teweegbrengt, waaraan alles zijn welzijn en voortbestaan dankt, zouden we er dan wél aan twijfelen of dat gebeurt door toedoen van rede? En niet zomaar rede, maar een uitmuntende, goddelijke rede!” cit cicero

Geciteerd door Paul Delfgaauw in Trouw d.d. 5 febr. 2008

 


Pim van Lommel en Oneindig bewustzijn
.

 schilderij: De zielereis door Jeroen Bosch (1450-1516)

 

 

Bewustzijn is zonder begin en zonder einde. Trouw zat. 2 febr.    2008 door Cokky van Limpt

Twintig jaar onderzoek naar bijna-doodervaringen hebben cardioloog Pim van Lommel    ervan overtuigd dat ons bewustzijn niet in onze hersenen huist. Bewustzijn bestaat volgens   hem buiten tijd en plaats en kent einde noch begin.

 

Bij de Baarnse boekhandel Den Boer was afgelopen zaterdag geen exemplaar van ’Eindeloos bewustzijn’ meer te krijgen. „Ik weet niet wat het is met dat boek”, zegt een verkoopster, „maar het vliegt de winkel uit. Pas volgende week krijgen we er weer tien binnen.”

In twee maanden tijd verschenen er zeven drukken (42.500 boeken) van Pim van Lommels boek over de bijna-doodervaring; de achtste druk van 10.000 exemplaren is in voorbereiding.

En mensen kopen zijn boek niet alleen, ze lézen het ook. De gepensioneerde cardioloog krijgt veel e-mails en verzoeken voor lezingen wordt overspoeld door e-mails van enthousiaste lezers en dagelijks bereiken hem verzoeken voor lezingen over zijn boek. „Tot eind van het jaar ben ik al volgeboekt.”  We spreken hem thuis in Velp. Intussen neemt hij de e- mailoogst van deze morgen door. Ook veel predikanten reageren. „Ik krijg veel reacties van predikanten Hier weer een: “Uw boek legt een vloertje onder mijn geloofsvertrouwen’. En deze is van een medisch-maatschappelijk werker: die helemaal door het dolle heen is omdat hij zoveel uit zijn eigen praktijk herkent in mijn boek. Gisternacht om vier uur mailde iemand mij dat hij het boek vanaf twaalf uur in huis had en – het was intussen vier uur ’s nachts – er onafgebroken in zat te lezen.”

Volgens Van Lommel overheerst ’dankbaarheid’ omdat hij het fenomeen van de bijna-doodervaring (BDE) ’bespreekbaar, aannemelijk en begrijpelijk’ maakt. „Mensen voelen zich getroost en serieus genomen. Mijn boek neemt een drempel weg om erover te durven praten. Een arts schreef me, dat hij altijd had gedacht dat zulke ervaringen niet bestonden, tot het hem zelf overkwam.”

In 1969 Zonder het dan al te beseffen komt beginnend cardioloog Van Lommel zelf in 1969 voor het eerst in aanraking met een BDE. Hij is aanwezig bij de succesvolle reanimatie van een patiënt met een hartstilstand, de verpleging is opgelucht; destijds overleefden de meeste mensen zoiets als een hartstilstand niet. Maar de patiënt is teleurgesteld. Geëmotioneerd vertelt die over een tunnel, over kleuren, licht, een prachtig landschap en muziek. Van Lommel had nog nooit gehoord dat mensen herinneringen konden hebben aan de periode van hun hartstilstand. „In mijn opleiding had ik geleerd dat bewustzijn voortkomt uit onze hersenen. Maar hoe was het dan mogelijk dat deze patiënt tijdens een hartstilstand, dus op een moment dat alle hersenfuncties waren uitgevallen, bewustzijn had ervaren?” Van Lommel liet het gebeuren rusten, totdat hij in 1986 ’Terugkeer uit de dood’ las, van George Ritchie. In 1943 had de medisch student Ritchie een dubbele longontsteking. Hij kreeg hoge koortsen en op enig moment ademde hij niet meer en viel zijn polsslag weg.

Een arts verklaarde hem dood, maar een verpleger wist de arts over te halen Ritchie een adrenaline-injectie te geven, vlakbij het hart. Na negen minuten klinisch dood te zijn geweest, kwam Ritchie weer bijbewustzijn. Tijdens zijn bewusteloosheid bleek hij een zeer uitgebreide ervaring te hebben gehad die hij te boek stelde.

Later sprak hij er, als psychiater, ook met zijn studenten over. Een van hen was Raymond Moody die, geïntrigeerd geraakt, het verschijnsel ging onderzoeken. Diens boek ’Leven na dit leven’ (1975) werd een wereldwijde bestseller. Moody muntte tevens het begrip Near-Death Experience, dat in het Nederlands is vertaald als bijna-doodervaring.
Na het lezen van Ritchie liet de vraag hoe iemand bewustzijn kan ervaren tijdens een hartstilstand Van Lommel niet meer los. Hij begon in ziekenhuizen met een groep vrijwilligers, zonder subsidie, een eigen onderzoekin een aantal ziekenhuizen. De resultaten verschenen in 2001 gepubliceerd in medisch tijdschrift The Lancet.

Van de 344 patiënten die tussen 1988 en 1992 aan het onderzoek deelnamen, bleken er 62 (18 procent) herinneringen te hebben aan de periode van hun hartstilstand.

„Waarom sommigen wel een BDE krijgen en veel anderen niet, is niet bekend”, zegt Van Lommel, „en is ook niet af te leiden uit de tot dan toe genoemde verklaringen voor een BDE, zoals zuurstoftekort, doodsangst, bijwerking van medicijnen of religieuze achtergrond. Beide groepen, die met en die zonder BDE, verschilden in deze opzichten niet significant van elkaar.”

Kort na hun reanimatie werden de patiënten geïnterviewd over hun ervaringen. Van Lommel: „Ze zijn bewusteloos, hun ademhaling is gestopt en hun EEG is vlak, wat betekent dat hun hersenactiviteit is weggevallen. Toch ervaren zij, zo blijkt uit hun verhalen, wel degelijk bewustzijn, en wel een bewustzijn dat oneindig veel helderder is en waaraan zij meer herinneringen hebben dan ooit tevoren.”

Niet iedereen maakt hetzelfde mee en niet iedere BDE bevat alle mogelijke elementen van zo’n ervaring (zie inzet). Een vrij algemeen kenmerk van een BDE is volgens Van Lommel dat tijd en afstand wegvallen. „Afgaande op hun verslagen verkeren mensen met een BDE in een ruimte waar verleden, heden en toekomst gelijktijdig aanwezig zijn en waar alles met alles samenhangt.

Ze krijgen de helderste inzichten, begrijpen alles en zien verbanden die ze nooit eerder zagen. Positieve emoties overheersen en velen beseffen dat zij dood zijn, totdat ze merken dat ze terug moeten naar hun lichaam. Over een hartstilstand van twee minuten kunnen mensen wel een week praten. Als ze er al over praten, want vaak zijn ze zo overweldigd door wat ze hebben ervaren en tegelijk ook bang niet serieus te worden genomen, dat ze er maar liever het zwijgen toe doen.”

Na twee jaar en na acht jaar werden de deelnemers aan Van Lommels onderzoek opnieuw geïnterviewd. Uit die gesprekken bleek dat na een BDE het leven van mensen vaak ingrijpend verandert. Meestal is hun angst voor de dood verdwenen en kijken ze anders tegen de zin van het leven aan, met meer oog voor het immateriële en minder belangstelling voor status en bezit. „Een BDE is een echte inzichtervaring”, zegt Van Lommel. „Mensen kunnen daardoor zo veranderen dat ze in de ogen van hun partner een vreemde zijn geworden, met soms een echtscheiding als gevolg.”

Van Lommel vindt het van groot belang dat werkers in de gezondheidszorg kennisnemen van het bestaan en de implicaties van BDE’s. „Hoe ga je met stervenden om, met sterfbedvisioenen, met comapatiënten, hoe reageer je op de verhalen over een BDE en hoe vang je de partner op van iemand met een BDE?

Hoe ga je als arts om met postmortale ervaringen? Vijftig procent van de mensen die een partner verliezen hebben na diens overlijden het gevoel contact te hebben of zelfs de overledene te zien. Bij de dood van een kind heeft zelfs 75 procent van de ouders zo’n ervaring.”

Dat brengt ons terug bij de vraag, Wat gebeurt er nu eigenlijk wanneer iemand een dergelijke buitengewone bewustzijnservaring heeft? Van Lommel: „Het gros van de westerse wetenschappers die zich bezighouden met bewustzijnsonderzoek gaat er nog altijd vanuit dat ons bewustzijn wordt geproduceerd door de materie van onze hersenen. Dat past in het westerse wetenschapsparadigma dat zich bezighoudt met fysiek waarneembare gegevens.

Maar als het om bewustzijn gaat, kom je daarmee niet ver. Hersenactiviteit kunnen we meten, maar wat we niet kunnen meten is wat mensen denken en voelen, met andere woorden de inhoud van het bewustzijn. Dat iemand verliefd is, van Bach houdt of geniale gedachten heeft, is wetenschappelijk niet te bewijzen, omdat het niet gaat om fysiek waarneembare gegevens.”
Van Lommel gaat er overigens wel van uit dat onze hersenen een belangrijke rol spelen.

„Ze kunnen geen bewustzijn produceren maar maken wel het ervaren van ons waakbewustzijn mogelijk. Ik vergelijk hersenen wel met een radio: je kunt er zenders mee ontvangen maar de radio bepaalt niet de inhoud van het programma.”

Als de radio uitstaat, kan je sowieso geen programma ontvangen. Hoe ervaren mensen dan toch een uitzonderlijk helder en inzichtgevend bewustzijn, terwijl de transmitter – hun hersenen – tijdens een hartstilstand of coma geen enkele activiteit vertoont?

Deze ongerijmdheid heeft Van Lommel na twintig jaar onderzoek naar de conclusie geleid dat ons bewustzijn onmogelijk een biologische basis kan hebben. Bewustzijnsonderzoek vraagt daarom volgens hem om nieuwe concepten, die afwijken van het ’materialistische wetenschapsparadigma’. Van Lommel waagt zich daaraan.

Ik kan het niet aantonen of meten in de fysieke wereld, maar ik acht het aannemelijk dat het volledige en oneindige bewustzijn overal aanwezig is in een niet aan tijd en plaats gebonden ruimte, waar verleden, heden en toekomst tegelijk aanwezig en toegankelijk zijn.”

Onze hersenen en ons lichaam functioneren in zijn concept slechts als een opvangstation om een gedeelte van ons totale bewustzijn en een deel van onze herinneringen in ons waakbewustzijn te ontvangen. In bijzondere omstandigheden, zoals tijdens een BDE, hebben we toegang tot het volledige, eindeloze bewustzijn. Zo’n volledig, extern bewustzijn móet er wel zijn, denkt Van Lommel.

„Als je bedenkt dat onze hersenen een beperkte informatiecapaciteit hebben en dat de cellen van ons lichaam, inclusief onze hersenen, voortdurend worden vernieuwd, hoe is het dan mogelijk om al onze herinneringen met de bijbehorende gedachten en emoties op te slaan en die informatie ook weer terug te kunnen vinden?”

Ook in de kwantumfysica, die is ontstaan omdat bepaalde bevindingen niet met de klassieke fysica konden worden verklaard, vindt Van Lommel steun voor zijn ideeën over de ’non-lokaliteit van bewustzijn’. Maar lang niet iedereen aanvaardt de principes van de kwantumfysica, en Van Lommels inzichten worden soms zelfs naar de rubriek prut- of pseudo-wetenschap verwezen.

Hij ligt er niet wakker van, het zijn klassieke reacties. Wel vindt hij ze onaardig, respectloos, dogmatisch en gemakzuchtig. „Die weerstand komt voort uit de onwil van wetenschappers om hun bestaande materialistische paradigma ter discussie te stellen. Loslaten van oude concepten is nu eenmaal het moeilijkste wat er is.

Abnormale bevindingen zoals de BDE worden niet onderzocht, maar verzwegen, verdraaid, als dwaling verworpen of belachelijk gemaakt. In de wetenschap is het niet zozeer belangrijk nieuwe feiten te ontdekken als wel nieuwe manieren te ontdekken om erover na te denken.

Het totaal afwijzen van nieuwe ideeën heeft de wetenschap nog nooit verder gebracht. En voor alle mensen met een BDE heeft een open en wetenschappelijke belangstelling een duidelijk positief effect op het vaak moeizame en langdurige proces van acceptatie en integratie van hun ervaring. Dat helpt hen beter dan alles af te doen als hallucinatie of verzinsel.”

Pim van Lommel: Eindeloos bewustzijn. Een wetenschappelijke visie op de bijna- doodervaring. Ten Have, ISBN 9789025957780, 403 pg, € 24,90.

 

 

Newton, de Natuur, haar wetten en haar (mogelijk?) sensorium.

 

Isaac Newton(1643-1727), de Engelse wijsgeer en wiskundige, bij een ieder bekend door  zijn wijze waarop hij de bewegingen van planeten  en de  tussen hen werkende  gravitatie-wetten   heeft gemathematiseerd, vroeg zich   in zijn boek ’Opticks’ af wat toch wel die alomtegenwoordige  kracht zou kunnen zijn. Hier volgt zijn citaat:

 

Het hoofddoel van de natuurwetenschap is, van de verschijnselen uit te redeneren zonder hypothesen te verzinnen, en oorzaken af te leiden uit effecten, tot we bij de allereerste Oorzaak komen, die zeker niet mechanisch van aard is; en niet alleen het mechanisme van de wereld te ontvouwen, maar vooral vragen als de volgende op te lossen:

*Wat is er op plaatsen die bijna vrij van materie zijn en hoe komt het, dat de zon en de planeten zonder dichte materie er tussen naar elkaar toe graviteren?

*Hoe komt het, dat de Natuur niets te vergeefs doet en waaruit komt al die orde en schoonheid voort die we in de wereld zien<

*Waarvoor dienen de kometen en hoe komt het, dat alle planeten in een dezelfde zin in concentrische banen lopen; en wat belet vaste sterren op elkaar te vallen?

*Waardoor zijn de lichamen van de levende wezens zo kunstig ineen gezet en voor welke doeleindend zijn hun verschillende delen bestemd?

*Is het oog geconstrueerd zonder bedrevenheid in de optica en het oor zonder kennis van geluiden?

*Hoe volgen de bewegingen van het lichaam uit de wil en waar komt het instinct vandaan?

***….En wanneer al deze verschijnselen, op de juiste wijze beschouwd worden, blijkt dan niet uit de verschijnselen, dat er een onstoffelijk, levend, intelligent alomtegenwoordig Wezen is, dat in de oneindige ruimte, als ware deze zijn zintuigelijkheid (sensorium), de dingen zelf van binnenuit ziet en door en door opmerkt en ze volkomen begrijpt doordat ze onmiddellijk in Hem tegenwoordig zijn, terwijl   door onze zinsorganen slechts beelden van deze dingen naar onze kleine zintuigelijkheden worden geleid, die daar worden gezien en beschouwd door wat in ons waarneemt en denkt? En hoewel niet iedere ware stap die in de philosophie gedaan wordt, ons toch onmiddellijk tot de kennis van de Eerste Oorzaak voert, zo brengt ze er ons toch dichter bij en om die rede moet ze zeer hoog worden gesteld.”

 

Uit:De mechanisering van het wereldbeeld door dr. E.J. Dijksterhuis, p. 534 uitg.Meulenhof Amsterdam.

 

Nawoord.

 

Aan de hand van het bovenstaande is het, m.i., niet ondenkbaar dat over de bronnen van onszelf  nog veel te speculeren, te ervaren, te onderzoeken en dus te filosoferen zal zijn.

“Ken Uzelve”, zelfkennis dus in de zin van een erkennen  van hetgeen waardoor we ZIJN,  is m.i. veel meer dan  geloven en ook  minder dan zeker  weten.

*Sperna Weiland zag de mens  als  animal metaphysicum, het Zijn erkennend zonder het te kennen.

* Erasmus en Rumi zagen dat een dergelijk erkennen  niet gebonden is aan cultuur opvattingen of nationale identiteit.

*Heijne, zag de aard van de mens als een diep verlangen naar identiteit en tegelijk naar gemeenschapszin, een  schijnbare paradox die door  dieper inzicht in eigenheid en veelvuldigheid verdwijnt.

*Cicero zag vele eeuwen geleden de aanduiding ‘mens’ niet gelden voor hen die de Rede waardoor  zij Zelf zijn niet erkennen.

Vandaar, dat hij erkentelijkheid niet alleen als belangrijkste deugd begreep maar tevens ook begreep als de  voorwaarde voor alle andere deugden.

A thankful heart is not only the greatest virtue, but the parent of all the other virtues.” (Cicero)

*Van Lommel tracht in onze eigen tijd, aan de hand van feit en theorie, het aannemelijk te maken hoezeer  de bronnen van onszelf ook die van andere Zelven  zouden kunnen zijn. Dit besef zou wel eens iets met onze identiteit te maken kunnen hebben. Natuurlijk niet onze nationale identiteit maar onze identiteit als  bewoners van een en dezelfde Oikos waarin we niet “Hauslosig” zijn.

*Newton vermoedde, net als Van Lommel, een a-causale  (non-lokale) alomtegenwoordigheid, zichzelf van binnenuit  kennend  en begrijpend.

Wonderlijk  toch hoe wetenschap, religie en filosofie  elkaar soms   tegenkomen, al speurend naar de bronnen van zichzelf.

 

Hoe dan ook, dit was dan de 21e periodiek.   Wellicht zien jullie de rode lijn die ik voor jullie heb trachten te  schilderen. Ik hoop dat  het bovenstaande aanleiding geeft  tot nieuwe gedachten, inzichten en vragen…maar misschien lijkt de draad soms zoek.      

 

Ida Lamers.